Annemarie van Bellegem
“MS is er en brengt ongemakken met zich mee, maar belemmert veel mensen niet meer om
hun ambities te realiseren.”
De medische begeleiding van topsport vraagt om de know how van topartsen. Onder de noemer High Performance Partner (HPP) werken acht artsen van Amsterdam UMC samen met TeamNL om Nederlandse topsporters te ondersteunen. Orthopeed Gino Kerkhoffs en kinderarts Annemarie van Bellegem zijn beiden High Performance Partner.
Tekst: Mieke Zijlmans • Afbeelding: Mark Horn
opsporters zijn ook maar mensen, met al hun kracht, maar ook met al hun zwaktes. Ze kunnen zowel lichamelijk als geestelijk aanlopen tegen problemen die hun prestaties ondermijnen. De beste sporters zijn verenigd in het sportteam dat Nederland internationaal vertegenwoordigt op topniveau: TeamNL van sportkoepel NOC*NSF.
Artsen ondersteunen al decennia topsporters. In de loop der tijden is sportgeneeskunde geprofessionaliseerd tot Topsportgeneeskunde. Sommige medisch specialisten wordt gevraagd High Performance Partner (HPP) van TeamNL te worden.
Orthopedisch chirurg en HPP Gino Kerkhoffs werkt inmiddels ruim tien jaar samen met het Internationaal Olympisch Comité (IOC). Kerkhoffs: “Mijn taak als orthopeed is het vervaardigen van oplossingen voor mensen die in beweging moeten blijven. En dan is de topsporter degene die het meeste uitdaagt. Dat maakt deze doelgroep interessant: het moet altijd gisteren opgelost zijn, en dan morgen nooit meer terugkomen.”
De onderzoeksgroep van het topsporttraumateam is gespecialiseerd in wat de ‘onderste extremiteiten’ worden genoemd: enkels, knieën, spierletsel. “En in de ‘puzzel-cases’: daar kijken we als team naar, samen met onder anderen radiologen.”
Het heeft altijd haast
Rennen, keren, springen en een klap te verduren krijgen: dat zijn doorgaans de oorzaken van het ontstane leed. Kerkhoffs en zijn team krijgen allerlei atleten over de vloer: voetbal, hockey, basketbal, handbal, atletiek, judo, turnen, tennis, rugby, roeiers. En -niet te vergeten: dansers van het Nationale Ballet en het Nederlands Danstheater.
Deze topsporters zijn jong, en ze worden ook steeds jonger, constateert Kerkhoffs: veelal jonger dan twintig. Wie zijn die patiënten, kennen wij die? “Dat is privé. Het mooie voor de sporters is: ze kunnen hier anoniem naartoe komen. We krijgen hier jaarlijks zo’n 250 topsporters. Dat zijn er nogal wat, we zijn bekend, tot in het buitenland toe.”
Een voetbalenkel, voetbalknie, en hamstring-letsels komen het meeste voor, in vrijwel alle sporten vertelt Kerkhoffs. “Die maken ruim vijftig procent van alle sportblessures uit.”
Een niet-sportende patiënt wil al zo snel mogelijk weer de oude zijn, topsporters hebben nog meer haast. Altijd al: “Toen ik begon, lieten we elke ochtend om 6.30 uur patiënten komen. Dan keek ik ze na, kregen ze om 7 uur een MRI. Om 7.30 uur gingen ze weer terug naar orthopedie; dan hadden wij een diagnose en een behandelplan rond.”
En nu nóg krijgen orthopedie en sportgeneeskunde sporters die extreem vroeg op de dag komen, om maar zo snel mogelijk behandeld te worden. “Het heeft altijd haast. Voor een topsporter moet dat hele verhaal binnen een week gefikst zijn. Maar je moet als arts zelf rustig blijven, vasthouden aan de kwaliteit die je wilt leveren, en dan toch zo snel mogelijk helpen. Wij moeten honderd procent zeker weten wat er aan de hand is; dat vind ik één van onze geheimen. Niet al beginnen met behandelen als je bijna weet wat het probleem is, maar pas als je honderd procent zeker bent. En dan een goed plan maken waarin je zelf een kleine rol hebt, de patiënt in the lead is, en het team er omheen goed wordt gecoördineerd.”
Wanneer de topsporter is behandeld, moet die zo snel mogelijk weer aan de bak: “Als de voetballer weer op het veld komt, heb je nog een paar stappen te gaan: van return to training naar return to play, naar return to performance. Die voetballer moet naar het niveau van vóór de blessure – plus nog een beetje beter.” Het hele proces van échte revalidatie eist van alle betrokkenen een grote inspanning, benadrukt Kerkhoffs.
Gino Kerkhoffs
Voorkomen dat het nóg een keer misgaat
Voorkomen is beter dan genezen. “We hebben ook preventieprogramma’s. Dat is de achtergrond van het IOC-centrum: behandeling, preventie en research. In de kliniek leren wij de sporters kennen wanneer ze een blessure hebben. Hier ligt daarom de rol van ‘secundaire preventie’: om te voorkomen dat het nóg een keer misgaat. Vanuit kinderpsychiatrie, cardiologie, radiologie, orthopedie en traumatologie geven we les aan coaches, performance trainers, fysiotherapeuten en topsportartsen.”
Dankzij de vooraanstaande positie van Amsterdam UMC op dit gebied komt er veel patiëntenkennis binnen die kan worden gebruikt voor onderzoek. “Enkelkraakbeen en enkelsportletsels vormen meer dan vijftig procent van de research. In onze database zitten de gegevens over enkelkraakbeen van 2.070 mensen. Dit is de grootste database ter wereld. En onze database over spierletsels is één van de leidende databases in Europa.”
Ook een belangrijke maatschappelijke functie
Uiteindelijk zijn alle kennis en ervaring die worden opgedaan aan de hand van topsporters zeer nuttig voor de overige patiënten, benadrukt Kerkhoffs: “We hebben dit ooit het Formule 1-principe genoemd: wanneer je zó snel zulk goed werk kunt leveren voor ‘raceauto’s’, dan kun je ook zorgen dat andere ‘auto’s’ goed blijven rijden. De andere patiënten hebben baat bij de know how die we opdoen door topsportgeneeskunde. De multidisciplinaire nazorg na een ingreep is ook voor de andere patiënten een speerpunt. Neem bijvoorbeeld mensen die hier een heel bijzondere prothese krijgen, zoals kankerpatiënten met botkanker. Daarbij kunnen we de verworven kennis goed gebruiken. Zo heeft onze topsportgeneeskunde ook een belangrijke maatschappelijke functie.”
Richtlijnen voor eetpatroon van topsporters
Kinderarts Annemarie van Bellegem is ook een van de acht Amsterdam UMC-artsen die HPP zijn van TeamNL. Om precies te zijn: ze werkt al sinds 2013 aan richtlijnen voor het eetpatroon van topsporters binnen NOC*NSF, eigenlijk altijd gewoon beroepshalve. Vandaar dat Maarten Moen, chef-arts van NOC*NSF, haar vroeg officieel aan te schuiven en HPP te worden.
Van Bellegem is gespecialiseerd in eetstoornissen en anorexia. Niet het eerste probleem waaraan je denkt bij de aanblik van al die schijnbaar blakend gezonde topsporters, maar dat is een misverstand. Zo attendeert Van Bellegem op een topsporter die naar buiten kwam met haar verstoorde eetpatroon. Van Bellegem: “Voor sporters is hun lichaam hun ‘tool’. Eetstoornissen zie je daar dan ook vaker dan bij de reguliere populatie. Het gaat in topsport vaak over performance en prestatie; daarbij wordt het lichaam eigenlijk onderschikt gemaakt aan dat hogere doel.”
Je ziet dit bijvoorbeeld bij sporten waarin esthetiek een rol speelt, zoals dansen en turnen, zegt Van Bellegem. Maar ook bij sporten waarbij deelnemers worden gewogen ten behoeve van gewichtsklassen, zoals boksen, judo, roeien. En eigenlijk speelt gewicht ook een rol bij schaatsen, bij atletiek, bij duursporten. “Bij alle mensen die op hoog niveau sport bedrijven, kan gewicht en het omgaan met eten een kwetsbaarheid vormen. Daarin kun je doorschieten.”
Eetstoornissen worden vaak gezien als zwakte
In het ideale plaatje van de topsporter hoort geen persoon die diep van binnen problemen heeft. Van Bellegem: “Op mentale problemen rust soms een taboe. Eetstoornissen worden vaak gezien als een zwakte. Dus als jij in de topsport naar buiten komt met je eetstoornis, dan kan dat gevolgen hebben: misschien word je niet ingezet door de coach. Zo hebben mensen goede redenen zo’n stoornis verborgen te willen houden.”
Van Bellegem gaat niet naar wedstrijden toe. Ze werkt in de dagelijkse trainingssetting niet zozeer met de topsporters zelf; tenzij die als patiënten naar haar spreekuur worden verwezen. Haar taak als HPP ligt vooral bij de zorg voor jongere topsporters met eetstoornissen, als ook bij de omgeving van topsporters: mensen die helpen zorg te dragen voor hun gezondheid, zoals sportartsen, coaches en fysiotherapeuten.
“Het is de groep om een sporter heen die moet signaleren dat er problemen zijn. Ik heb onlangs bijvoorbeeld op een congres van de KNVB een lezing gegeven voor een grote groep fysiotherapeuten. Dan bereik je echt veel mensen. Niet alleen het publiek in de zaal, maar ook de mensen die weer ‘onder’ die fysiotherapeuten werken.” Zo geeft ze voorlichting en onderwijs aan de omgeving van topsporters; en ze denkt mee over richtlijnen op het gebied van voeding, en de daarmee samenhangende psychische ondersteuning.
Wezenlijk is niet alleen het aanpakken van stoornissen die al bestaan, benadrukt Van Bellegem, maar juist het voorkómen daarvan, de preventie. “Er moet op dit vlak nog veel gebeuren. We leven in een tijd waarin ideaalbeelden heel belangrijk zijn. Die hebben grote impact, vooral op jongeren, jongvolwassenen en dus ook op topsporters.”
Samenwerking met andere disciplines
Interessant aan dit werk vindt Van Bellegem ook het samenwerken met artsen uit andere disciplines, zoals sportartsen, gynaecologen, cardiologen, diëtisten, psychologen, psychiaters, enzovoort; ook met artsen in het buitenland, want topsporters opereren vaak buiten de landsgrenzen. “Door de krachten te bundelen, merk je dat je echt iets kunt betekenen.”
Van Bellegem is voor dit werk zeer gemotiveerd, zowel vanuit haar beroep, als vanuit haar persoonlijke belangstelling voor sport. “Ik heb vroeger intensief gesport. Ik heb altijd veel gedanst. Ik weet hoe het eraan toe gaat in die wereld, de nadruk die daar ligt op het uiterlijk. Ik ken de maatstaven die niet realistisch zijn. Het helpt om die kant van sport van binnen te kennen. Ik weet waar de manier van denken van de sporters vandaan komt. De gedachte ‘thin is going to win’ wordt helaas nog veel geloofd. Je moet stevig in je schoenen staan om daaraan weerstand te bieden.” •
Annemarie van Bellegem
Ook een belangrijke maatschappelijke functie
Uiteindelijk zijn alle kennis en ervaring die worden opgedaan aan de hand van topsporters zeer nuttig voor de overige patiënten, benadrukt Kerkhoffs: “We hebben dit ooit het Formule 1-principe genoemd: wanneer je zó snel zulk goed werk kunt leveren voor ‘raceauto’s’, dan kun je ook zorgen dat andere ‘auto’s’ goed blijven rijden. De andere patiënten hebben baat bij de know how die we opdoen door topsportgeneeskunde. De multidisciplinaire nazorg na een ingreep is ook voor de andere patiënten een speerpunt. Neem bijvoorbeeld mensen die hier een heel bijzondere prothese krijgen, zoals kankerpatiënten met botkanker. Daarbij kunnen we de verworven kennis goed gebruiken. Zo heeft onze topsportgeneeskunde ook een belangrijke maatschappelijke functie.”
Richtlijnen voor eetpatroon van topsporters
Kinderarts Annemarie van Bellegem is ook een van de acht Amsterdam UMC-artsen die HPP zijn van TeamNL. Om precies te zijn: ze werkt al sinds 2013 aan richtlijnen voor het eetpatroon van topsporters binnen NOC*NSF, eigenlijk altijd gewoon beroepshalve. Vandaar dat Maarten Moen, chef-arts van NOC*NSF, haar vroeg officieel aan te schuiven en HPP te worden.
Van Bellegem is gespecialiseerd in eetstoornissen en anorexia. Niet het eerste probleem waaraan je denkt bij de aanblik van al die schijnbaar blakend gezonde topsporters, maar dat is een misverstand. Zo attendeert Van Bellegem op een topsporter die naar buiten kwam met haar verstoorde eetpatroon. Van Bellegem: “Voor sporters is hun lichaam hun ‘tool’. Eetstoornissen zie je daar dan ook vaker dan bij de reguliere populatie. Het gaat in topsport vaak over performance en prestatie; daarbij wordt het lichaam eigenlijk onderschikt gemaakt aan dat hogere doel.”
Je ziet dit bijvoorbeeld bij sporten waarin esthetiek een rol speelt, zoals dansen en turnen, zegt Van Bellegem. Maar ook bij sporten waarbij deelnemers worden gewogen ten behoeve van gewichtsklassen, zoals boksen, judo, roeien. En eigenlijk speelt gewicht ook een rol bij schaatsen, bij atletiek, bij duursporten. “Bij alle mensen die op hoog niveau sport bedrijven, kan gewicht en het omgaan met eten een kwetsbaarheid vormen. Daarin kun je doorschieten.”
Eetstoornissen worden vaak gezien als zwakte
In het ideale plaatje van de topsporter hoort geen persoon die diep van binnen problemen heeft. Van Bellegem: “Op mentale problemen rust soms een taboe. Eetstoornissen worden vaak gezien als een zwakte. Dus als jij in de topsport naar buiten komt met je eetstoornis, dan kan dat gevolgen hebben: misschien word je niet ingezet door de coach. Zo hebben mensen goede redenen zo’n stoornis verborgen te willen houden.”
Van Bellegem gaat niet naar wedstrijden toe. Ze werkt in de dagelijkse trainingssetting niet zozeer met de topsporters zelf; tenzij die als patiënten naar haar spreekuur worden verwezen. Haar taak als HPP ligt vooral bij de zorg voor jongere topsporters met eetstoornissen, als ook bij de omgeving van topsporters: mensen die helpen zorg te dragen voor hun gezondheid, zoals sportartsen, coaches en fysiotherapeuten.
“Het is de groep om een sporter heen die moet signaleren dat er problemen zijn. Ik heb onlangs bijvoorbeeld op een congres van de KNVB een lezing gegeven voor een grote groep fysiotherapeuten. Dan bereik je echt veel mensen. Niet alleen het publiek in de zaal, maar ook de mensen die weer ‘onder’ die fysiotherapeuten werken.” Zo geeft ze voorlichting en onderwijs aan de omgeving van topsporters; en ze denkt mee over richtlijnen op het gebied van voeding, en de daarmee samenhangende psychische ondersteuning.
Wezenlijk is niet alleen het aanpakken van stoornissen die al bestaan, benadrukt Van Bellegem, maar juist het voorkómen daarvan, de preventie. “Er moet op dit vlak nog veel gebeuren. We leven in een tijd waarin ideaalbeelden heel belangrijk zijn. Die hebben grote impact, vooral op jongeren, jongvolwassenen en dus ook op topsporters.”
Samenwerking met andere disciplines
Interessant aan dit werk vindt Van Bellegem ook het samenwerken met artsen uit andere disciplines, zoals sportartsen, gynaecologen, cardiologen, diëtisten, psychologen, psychiaters, enzovoort; ook met artsen in het buitenland, want topsporters opereren vaak buiten de landsgrenzen. “Door de krachten te bundelen, merk je dat je echt iets kunt betekenen.”
Van Bellegem is voor dit werk zeer gemotiveerd, zowel vanuit haar beroep, als vanuit haar persoonlijke belangstelling voor sport. “Ik heb vroeger intensief gesport. Ik heb altijd veel gedanst. Ik weet hoe het eraan toe gaat in die wereld, de nadruk die daar ligt op het uiterlijk. Ik ken de maatstaven die niet realistisch zijn. Het helpt om die kant van sport van binnen te kennen. Ik weet waar de manier van denken van de sporters vandaan komt. De gedachte ‘thin is going to win’ wordt helaas nog veel geloofd. Je moet stevig in je schoenen staan om daaraan weerstand te bieden.” •
Voorkomen dat het nóg een keer misgaat
Voorkomen is beter dan genezen. “We hebben ook preventieprogramma’s. Dat is de achtergrond van het IOC-centrum: behandeling, preventie en research. In de kliniek leren wij de sporters kennen wanneer ze een blessure hebben. Hier ligt daarom de rol van ‘secundaire preventie’: om te voorkomen dat het nóg een keer misgaat. Vanuit kinderpsychiatrie, cardiologie, radiologie, orthopedie en traumatologie geven we les aan coaches, performance trainers, fysiotherapeuten en topsportartsen.”
Dankzij de vooraanstaande positie van Amsterdam UMC op dit gebied komt er veel patiëntenkennis binnen die kan worden gebruikt voor onderzoek. “Enkelkraakbeen en enkelsportletsels vormen meer dan vijftig procent van de research. In onze database zitten de gegevens over enkelkraakbeen van 2.070 mensen. Dit is de grootste database ter wereld. En onze database over spierletsels is één van de leidende databases in Europa.”
Gino Kerkhoffs
De medische begeleiding van topsport vraagt om de know how van topartsen. Onder de noemer High Performance Partner (HPP) werken acht artsen van Amsterdam UMC samen met TeamNL om Nederlandse topsporters te ondersteunen. Orthopeed Gino Kerkhoffs en kinderarts Annemarie van Bellegem zijn beiden High Performance Partner.
Tekst: Mieke Zijlmans • Afbeelding: Mark Horn
opsporters zijn ook maar mensen, met al hun kracht, maar ook met al hun zwaktes. Ze kunnen zowel lichamelijk als geestelijk aanlopen tegen problemen die hun prestaties ondermijnen. De beste sporters zijn verenigd in het sportteam dat Nederland internationaal vertegenwoordigt op topniveau: TeamNL van sportkoepel NOC*NSF.
Artsen ondersteunen al decennia topsporters. In de loop der tijden is sportgeneeskunde geprofessionaliseerd tot Topsportgeneeskunde. Sommige medisch specialisten wordt gevraagd High Performance Partner (HPP) van TeamNL te worden.
Orthopedisch chirurg en HPP Gino Kerkhoffs werkt inmiddels ruim tien jaar samen met het Internationaal Olympisch Comité (IOC). Kerkhoffs: “Mijn taak als orthopeed is het vervaardigen van oplossingen voor mensen die in beweging moeten blijven. En dan is de topsporter degene die het meeste uitdaagt. Dat maakt deze doelgroep interessant: het moet altijd gisteren opgelost zijn, en dan morgen nooit meer terugkomen.”
De onderzoeksgroep van het topsporttraumateam is gespecialiseerd in wat de ‘onderste extremiteiten’ worden genoemd: enkels, knieën, spierletsel. “En in de ‘puzzel-cases’: daar kijken we als team naar, samen met onder anderen radiologen.”
Het heeft altijd haast
Rennen, keren, springen en een klap te verduren krijgen: dat zijn doorgaans de oorzaken van het ontstane leed. Kerkhoffs en zijn team krijgen allerlei atleten over de vloer: voetbal, hockey, basketbal, handbal, atletiek, judo, turnen, tennis, rugby, roeiers. En -niet te vergeten: dansers van het Nationale Ballet en het Nederlands Danstheater.
Deze topsporters zijn jong, en ze worden ook steeds jonger, constateert Kerkhoffs: veelal jonger dan twintig. Wie zijn die patiënten, kennen wij die? “Dat is privé. Het mooie voor de sporters is: ze kunnen hier anoniem naartoe komen. We krijgen hier jaarlijks zo’n 250 topsporters. Dat zijn er nogal wat, we zijn bekend, tot in het buitenland toe.”
Een voetbalenkel, voetbalknie, en hamstring-letsels komen het meeste voor, in vrijwel alle sporten vertelt Kerkhoffs. “Die maken ruim vijftig procent van alle sportblessures uit.”
Een niet-sportende patiënt wil al zo snel mogelijk weer de oude zijn, topsporters hebben nog meer haast. Altijd al: “Toen ik begon, lieten we elke ochtend om 6.30 uur patiënten komen. Dan keek ik ze na, kregen ze om 7 uur een MRI. Om 7.30 uur gingen ze weer terug naar orthopedie; dan hadden wij een diagnose en een behandelplan rond.”
En nu nóg krijgen orthopedie en sportgeneeskunde sporters die extreem vroeg op de dag komen, om maar zo snel mogelijk behandeld te worden. “Het heeft altijd haast. Voor een topsporter moet dat hele verhaal binnen een week gefikst zijn. Maar je moet als arts zelf rustig blijven, vasthouden aan de kwaliteit die je wilt leveren, en dan toch zo snel mogelijk helpen. Wij moeten honderd procent zeker weten wat er aan de hand is; dat vind ik één van onze geheimen. Niet al beginnen met behandelen als je bijna weet wat het probleem is, maar pas als je honderd procent zeker bent. En dan een goed plan maken waarin je zelf een kleine rol hebt, de patiënt in the lead is, en het team er omheen goed wordt gecoördineerd.”
Wanneer de topsporter is behandeld, moet die zo snel mogelijk weer aan de bak: “Als de voetballer weer op het veld komt, heb je nog een paar stappen te gaan: van return to training naar return to play, naar return to performance. Die voetballer moet naar het niveau van vóór de blessure – plus nog een beetje beter.” Het hele proces van échte revalidatie eist van alle betrokkenen een grote inspanning, benadrukt Kerkhoffs.