cardiologie
Betere lijnen voor
hartpatiënten in de regio
cardiologie

Samen met tien andere ziekenhuizen werkt het Hartcentrum van Amsterdam UMC aan verbeterde regionale samenwerking in de cardiologische zorg. “Dat doen we op basis van gelijkwaardigheid, waarbij we als universitair medisch centrum wel onze verantwoordelijkheid nemen als spin in het web”, zegt Steven Chamuleau, hoogleraar Cardiologie en hoofd van het Hartcentrum.

Tekst: Rob Buiter Foto: Shutterstock

I

n het Integraal Zorgakkoord (IZA) is de eerdere beleidslijn bevestigd dat de academische centra een coördinerende rol op zich nemen in regionale samenwerking. “Onze collega’s van de oncologie hebben daarvoor ooit de creatieve samentrekking OncoNoVo+ bedacht”, vertelt Chamuleau. “Dat staat voor Noord-Holland en Flevoland, met een + voor eventuele extra ziekenhuizen. Wij hebben een vergelijkbare naam sinds kort ook officieel aangenomen voor de regionale samenwerking in de cardiologie: CardioNoVo+.”

Die samenwerking loopt langs vier lijnen. De eerste draait om acute coronaire syndromen. Chamuleau: “Hierin moeten we vooral de regionale capaciteit van de katheterisatie nog beter benutten. Nu zijn er soms wachttijden van enkele dagen, terwijl je iemand zo snel mogelijk bijvoorbeeld wilt dotteren als dat nodig is.”

De tweede lijn behelst de patiënten met hartfalen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om digitalisering van de monitoring van patiënten, zoals met HartWacht. “Hiervoor heb je dus een uniform systeem nodig waar alle ziekenhuizen in kunnen kijken. Het is een open deur van jewelste, maar je moet er wel afspraken over maken”, zegt Chamuleau nuchter.

Sleutelrol voor huisartsen 

“In de samenwerking van 11 ziekenhuizen in Noord-Holland en Flevoland is ook een grote rol weggelegd voor de huisartsen.” Dat benadrukt Petra van Pol, cardioloog in OLVG. “We kijken naar een stijgende lijn van het aantal patiënten en een dalende lijn van personele capaciteit en geld. Samen vormen die twee lijnen als het ware de bek van een krokodil waar we als cardiologen recht in kijken. Maar als we bijvoorbeeld die stijgende lijn van het aantal patiënten met pijn op de borst aan willen pakken, dan hebben de huisartsen en ambulancemedewerkers daar ook een heel belangrijke rol in.” Sowieso benadrukt Van Pol dat de samenwerking ‘strikt horizontaal’ wordt georganiseerd. “Alle partijen staan hier gelijkwaardig in.

Petra van Pol (eigen foto)

Waar het universitair medisch centrum een grotere rol heeft in complexe zorg en onderzoek, hebben de huisartsen een belangrijke rol in triage en ook in palliatieve zorg. In OLVG kunnen we op onze beurt veel betekenen in bijvoorbeeld de optimale organisatie van de zorg voor mensen met hartinfarcten, zodat patiënten met verschillende vormen van infarcten snel op de juiste plek terechtkomen. Ook in de optimale, Lean organisatie van ablaties bij hartritmestoornissen spelen ziekenhuizen als OLVG een belangrijke rol.”

Voor haar eigen deelspecialisme, hartfalen, is volgens Van Pol vooral winst te behalen bij een goede regionale organisatie van zogenoemde hybride zorg. “Bij hartfalen houden mensen veel vocht vast. Dat is bij uitstek iets wat in een bepaald stadium ook op afstand in de gaten gehouden kan worden. Daar kun je als arts in een deel van de gevallen vervolgens ook op afstand op handelen, bijvoorbeeld via het aanpassen van medicatie. Op die manier zie je mensen alleen als het echt nodig is, en blijven ze thuis als dat mogelijk is.” 

Boven alles benadrukt Van Pol dat regionale samenwerking ook leuk en inspirerend is. “Het is goed om af en toe bij elkaar in de keuken te kunnen kijken. Alleen dan leer je van elkaar en daar wordt uiteindelijk de patiënt beter van.”

Aangepaste triage

Ook bij de behandeling van ritmestoornissen, de derde lijn van samenwerking, draait het om uniforme werkwijzen en afspraken tussen de 11 centra die in de hartzorg gaan samenwerken. Dit opdat de wachttijd voor deze procedure binnen de Treeknorm, de landelijk overeengekomen wachttijdnorm, blijft. “Als een patiënt in bijvoorbeeld Hoorn al is onderzocht, willen we dat niet overdoen als iemand in ons Hartcentrum of in OLVG uiteindelijk een ablatie krijgt. Maar dan moeten we dus wel duidelijk vastleggen hoe we met z’n allen die diagnostiek vormgeven.”

De laatste lijn is ingegeven door de steeds frequentere sluitingen van Eerste Harthulpen in de regio, wanneer de maximale capaciteit is bereikt. In de regio Amsterdam Amstelland, bijvoorbeeld, is de Eerste Harthulp (EHH) nu al 14 procent van de tijd vol - per saldo dus één dag per week. Gemiddeld voor de hele Regionale Overlegketen Acute Zorg (ROAZ) in de regio Amsterdam is dit al 8 procent. Chamuleau: “Aangepaste triage kan hier mogelijk een belangrijke rol in gaan spelen. Nu brengen de ambulances alle vermeende hartpatiënten naar het ziekenhuis, maar in een deel van de gevallen blijkt dat achteraf helemaal niet nodig.
Als we goede afspraken maken, kan bijvoorbeeld met behulp van een bloedtest in de ambulance besloten worden of iemand thuis kan blijven, of echt nú naar het ziekenhuis moet. Dat scheelt veel zinloze zorg en verstopping van logistieke lijnen.”

Steven Chamuleau

Foto: Anita Edridge

‘De zorg wordt hier beter en per
saldo goedkoper van, dat zullen ook zorgverzekeraars inzien’

Pijnpunt

De gezochte betere benutting van de capaciteit legt direct ook wel een pijnpunt bloot, erkent Chamuleau. “Wanneer een deel van de patiënten straks sneller in een ander ziekenhuis wordt behandeld, is dat goed voor de patiënt, maar heeft dat zakelijke consequenties voor de betrokken centra. Daar zullen de ziektekostenverzekeraars met hun vergoedingen voor de ziekenhuizen dus ook rekening mee moeten houden.”

Samen met de coördinatoren vanuit het Hartcentrum van Amsterdam UMC en OLVG, Mijke van Gelderen en Tom Gommans, stelt Chamuleau een toets op om te bepalen of de samenwerking vanuit de zogeheten transformatiegelden van het Integraal Zorgakkoord kan worden gefinancierd. “Maar zelfs als die financiering nog niet helemaal rondkomt, denk ik toch dat we dit moeten doorzetten”, zegt Chamuleau. “Uiteindelijk kan het toch niet anders dan dat zorgverzekeraars ook inzien dat de zorg hier beter en per saldo ook goedkoper van wordt. Het is de ambitie van dit samenwerkingsverband om best practice te worden voor de organisatie van regionale hartzorg; niet alleen in Nederland maar ook internationaal.”

In CardioNoVo+ werken
11 regionale zieken­huizen samen: BovenIJ, Dijklander Ziekenhuis, Flevoziekenhuis, Noordwest Ziekenhuisgroep, OLVG, Rode Kruis Ziekenhuis, Spaarne Gasthuis, Tergooi MC, Zaans Medisch Centrum, Ziekenhuis Amstelland en Amsterdam UMC.

Karin Arkenbout
Foto: Tergooi MC

Samen slimme
oplossingen bedenken

“Ook in ons ziekenhuis lopen we met enige regelmaat tegen het probleem aan dat we niet genoeg bedden – of handen aan de bedden – hebben op de Eerste Harthulp.” Dat zegt interventiecardioloog Karin Arkenbout van Tergooi MC in Hilversum. “Maar er zit nog behoorlijk wat ruimte in de mogelijkheden om de instroom op de EHH te beperken. Bij een aanzienlijk deel van de patiënten is er geen cardiale oorzaak voor de pijn op de borst. Met pre-hospitale triage kunnen we die patiënten beter herkennen. Dat kan door in de regio goede afspraken te maken over een adequate vragenlijst. Ook door een uiterst gevoelige versie van de troponinetest in te voeren, die al binnen een paar minuten aan de ambulancemedewerkers vertelt of iemand hartschade heeft of niet, kunnen we die groeiende overbelasting van de Eerste Harthulpen aanzienlijk verlagen.”

Arkenbout benadrukt dat die nieuwe aanpak boven alles ‘datagedreven’ is. “Alleen door gezamenlijk in kaart te brengen hoeveel mensen in een regio onterecht op de Eerste Harthulp terechtkomen, kunnen we zinvolle oplossingen bedenken. Datzelfde geldt voor het aantal ligdagen voor een dotterbehandeling of om het even welke andere cardiologische ingreep. We moeten als zorgverleners samenwerken om dit soort problemen te identificeren en op te lossen.”

Behalve de kansen om problemen beter het hoofd te bieden, wil Arkenbout vooral benadrukken dat de geïntensiveerde samenwerking ook nieuwe deuren opent. “Heel vaak draait het in dit soort projecten om krapte in geld of menskracht. Maar dat moet volgens mij niet de eerste insteek zijn. Het gaat erom dat vanuit de zorgverleners oplossingen worden bedacht voor de problemen die op ons afkomen. Tot 2030 voorzien we in de cardiologie een toename van het aantal patiënten met ten minste 10 procent. Die aanstormende golf moeten we wel kunnen opvangen. Samen gaat dat beter.”

JANUS  •  populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC 
cardiologie
Betere lijnen voor
hartpatiënten in de regio

Sleutelrol voor huisartsen 

“In de samenwerking van 11 ziekenhuizen in Noord-Holland en Flevoland is ook een grote rol weggelegd voor de huisartsen.” Dat benadrukt Petra van Pol, cardioloog in OLVG. “We kijken naar een stijgende lijn van het aantal patiënten en een dalende lijn van personele capaciteit en geld. Samen vormen die twee lijnen als het ware de bek van een krokodil waar we als cardiologen recht in kijken. Maar als we bijvoorbeeld die stijgende lijn van het aantal patiënten met pijn op de borst aan willen pakken, dan hebben de huisartsen en ambulancemedewerkers daar ook een heel belangrijke rol in.” Sowieso benadrukt Van Pol dat de samenwerking ‘strikt horizontaal’ wordt georganiseerd. “Alle partijen staan hier gelijkwaardig in.

Waar het universitair medisch centrum een grotere rol heeft in complexe zorg en onderzoek, hebben de huisartsen een belangrijke rol in triage en ook in palliatieve zorg. In OLVG kunnen we op onze beurt veel betekenen in bijvoorbeeld de optimale organisatie van de zorg voor mensen met hartinfarcten, zodat patiënten met verschillende vormen van infarcten snel op de juiste plek terechtkomen. Ook in de optimale, Lean organisatie van ablaties bij hartritmestoornissen spelen ziekenhuizen als OLVG een belangrijke rol.”

Voor haar eigen deelspecialisme, hartfalen, is volgens Van Pol vooral winst te behalen bij een goede regionale organisatie van zogenoemde hybride zorg. “Bij hartfalen houden mensen veel vocht vast. Dat is bij uitstek iets wat in een bepaald stadium ook op afstand in de gaten gehouden kan worden. Daar kun je als arts in een deel van de gevallen vervolgens ook op afstand op handelen, bijvoorbeeld via het aanpassen van medicatie. Op die manier zie je mensen alleen als het echt nodig is, en blijven ze thuis als dat mogelijk is.” 

Boven alles benadrukt Van Pol dat regionale samenwerking ook leuk en inspirerend is. “Het is goed om af en toe bij elkaar in de keuken te kunnen kijken. Alleen dan leer je van elkaar en daar wordt uiteindelijk de patiënt beter van.”

cardiologie

Samen met tien andere ziekenhuizen werkt het Hartcentrum van Amsterdam UMC aan verbeterde regionale samenwerking in de cardiologische zorg. “Dat doen we op basis van gelijkwaardigheid, waarbij we als universitair medisch centrum wel onze verantwoordelijkheid nemen als spin in het web”, zegt Steven Chamuleau, hoogleraar Cardiologie en hoofd van het Hartcentrum.

Tekst: Rob Buiter Foto: Shutterstock

I

n het Integraal Zorgakkoord (IZA) is de eerdere beleidslijn bevestigd dat de academische centra een coördinerende rol op zich nemen in regionale samenwerking. “Onze collega’s van de oncologie hebben daarvoor ooit de creatieve samentrekking OncoNoVo+ bedacht”, vertelt Chamuleau. “Dat staat voor Noord-Holland en Flevoland, met een + voor eventuele extra ziekenhuizen. Wij hebben een vergelijkbare naam sinds kort ook officieel aangenomen voor de regionale samenwerking in de cardiologie: CardioNoVo+.”

Die samenwerking loopt langs vier lijnen. De eerste draait om acute coronaire syndromen. Chamuleau: “Hierin moeten we vooral de regionale capaciteit van de katheterisatie nog beter benutten. Nu zijn er soms wachttijden van enkele dagen, terwijl je iemand zo snel mogelijk bijvoorbeeld wilt dotteren als dat nodig is.”

De tweede lijn behelst de patiënten met hartfalen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om digitalisering van de monitoring van patiënten, zoals met HartWacht. “Hiervoor heb je dus een uniform systeem nodig waar alle ziekenhuizen in kunnen kijken. Het is een open deur van jewelste, maar je moet er wel afspraken over maken”, zegt Chamuleau nuchter.

Petra van Pol (eigen foto)

Aangepaste triage

Ook bij de behandeling van ritmestoornissen, de derde lijn van samenwerking, draait het om uniforme werkwijzen en afspraken tussen de 11 centra die in de hartzorg gaan samenwerken. Dit opdat de wachttijd voor deze procedure binnen de Treeknorm, de landelijk overeengekomen wachttijdnorm, blijft. “Als een patiënt in bijvoorbeeld Hoorn al is onderzocht, willen we dat niet overdoen als iemand in ons Hartcentrum of in OLVG uiteindelijk een ablatie krijgt. Maar dan moeten we dus wel duidelijk vastleggen hoe we met z’n allen die diagnostiek vormgeven.”

De laatste lijn is ingegeven door de steeds frequentere sluitingen van Eerste Harthulpen in de regio, wanneer de maximale capaciteit is bereikt. In de regio Amsterdam Amstelland, bijvoorbeeld, is de Eerste Harthulp (EHH) nu al 14 procent van de tijd vol - per saldo dus één dag per week. Gemiddeld voor de hele Regionale Overlegketen Acute Zorg (ROAZ) in de regio Amsterdam is dit al 8 procent. Chamuleau: “Aangepaste triage kan hier mogelijk een belangrijke rol in gaan spelen. Nu brengen de ambulances alle vermeende hartpatiënten naar het ziekenhuis, maar in een deel van de gevallen blijkt dat achteraf helemaal niet nodig.
Als we goede afspraken maken, kan bijvoorbeeld met behulp van een bloedtest in de ambulance besloten worden of iemand thuis kan blijven, of echt nú naar het ziekenhuis moet. Dat scheelt veel zinloze zorg en verstopping van logistieke lijnen.”

Steven Chamuleau

Foto: Anita Edridge

‘De zorg wordt hier beter en per
saldo goedkoper van, dat zullen ook zorgverzekeraars inzien’

Pijnpunt

De gezochte betere benutting van de capaciteit legt direct ook wel een pijnpunt bloot, erkent Chamuleau. “Wanneer een deel van de patiënten straks sneller in een ander ziekenhuis wordt behandeld, is dat goed voor de patiënt, maar heeft dat zakelijke consequenties voor de betrokken centra. Daar zullen de ziektekostenverzekeraars met hun vergoedingen voor de ziekenhuizen dus ook rekening mee moeten houden.”

Samen met de coördinatoren vanuit het Hartcentrum van Amsterdam UMC en OLVG, Mijke van Gelderen en Tom Gommans, stelt Chamuleau een toets op om te bepalen of de samenwerking vanuit de zogeheten transformatiegelden van het Integraal Zorgakkoord kan worden gefinancierd. “Maar zelfs als die financiering nog niet helemaal rondkomt, denk ik toch dat we dit moeten doorzetten”, zegt Chamuleau. “Uiteindelijk kan het toch niet anders dan dat zorgverzekeraars ook inzien dat de zorg hier beter en per saldo ook goedkoper van wordt. Het is de ambitie van dit samenwerkingsverband om best practice te worden voor de organisatie van regionale hartzorg; niet alleen in Nederland maar ook internationaal.”

In CardioNoVo+ werken 11 regionale zieken­huizen samen: BovenIJ, Dijklander Ziekenhuis, Flevoziekenhuis, Noordwest Ziekenhuisgroep, OLVG, Rode Kruis Ziekenhuis, Spaarne Gasthuis, Tergooi MC, Zaans Medisch Centrum, Ziekenhuis Amstelland en Amsterdam UMC.

“Ook in ons ziekenhuis lopen we met enige regelmaat tegen het probleem aan dat we niet genoeg bedden – of handen aan de bedden – hebben op de Eerste Harthulp.” Dat zegt interventiecardioloog Karin Arkenbout van Tergooi MC in Hilversum. “Maar er zit nog behoorlijk wat ruimte in de mogelijkheden om de instroom op de EHH te beperken. Bij een aanzienlijk deel van de patiënten is er geen cardiale oorzaak voor de pijn op de borst. Met pre-hospitale triage kunnen we die patiënten beter herkennen. Dat kan door in de regio goede afspraken te maken over een adequate vragenlijst. Ook door een uiterst gevoelige versie van de troponinetest in te voeren, die al binnen een paar minuten aan de ambulancemedewerkers vertelt of iemand hartschade heeft of niet, kunnen we die groeiende overbelasting van de Eerste Harthulpen aanzienlijk verlagen.”

Arkenbout benadrukt dat die nieuwe aanpak boven alles ‘datagedreven’ is. “Alleen door gezamenlijk in kaart te brengen hoeveel mensen in een regio onterecht op de Eerste Harthulp terechtkomen, kunnen we zinvolle oplossingen bedenken. Datzelfde geldt voor het aantal ligdagen voor een dotterbehandeling of om het even welke andere cardiologische ingreep. We moeten als zorgverleners samenwerken om dit soort problemen te identificeren en op te lossen.”

Behalve de kansen om problemen beter het hoofd te bieden, wil Arkenbout vooral benadrukken dat de geïntensiveerde samenwerking ook nieuwe deuren opent. “Heel vaak draait het in dit soort projecten om krapte in geld of menskracht. Maar dat moet volgens mij niet de eerste insteek zijn. Het gaat erom dat vanuit de zorgverleners oplossingen worden bedacht voor de problemen die op ons afkomen. Tot 2030 voorzien we in de cardiologie een toename van het aantal patiënten met ten minste 10 procent. Die aanstormende golf moeten we wel kunnen opvangen. Samen gaat dat beter.”

Samen slimme
oplossingen bedenken

Karin Arkenbout
Foto: Tergooi MC

JANUS • populair-wetenschappelijk tijdschrift